LPD 1 De leerlingen herkennen een historische vraag.
LPD 2 De leerlingen situeren een historische vraag in het historisch referentiekader: tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen.
4.2 Een historisch referentiekader opbouwen
LPD 3 De leerlingen onderscheiden de drie dimensies van het historisch referentiekader en bijhorende structuurbegrippen.
LPD 4 De leerlingen kennen de westerse periodisering en enkele bijhorende scharnierpunten.
LPD 6 De leerlingen situeren gebeurtenissen, personen, processen, kunst- en cultuuruitingen en historische bronnen uit de drie bestudeerde periodes in tijd, ruimte en de maatschappelijke domeinen.
LPD 7 De leerlingen lichten kenmerken van de verschillende maatschappelijke domeinen toe voor samenlevingen uit de bestudeerde historische periodes.
4.3 Kritisch redeneren met en over bronnen
LPD 10 De leerlingen onderscheiden verschillende soorten historische bronnen en werken.
4.4 Tot beargumenteerde historische beeldvorming komen
LPD 19 De leerlingen tonen aan dat de beperkingen inherent aan bronnen gevolgen hebben op historische beeldvorming.
4.5 Reflecteren over de relatie verleden, heden en toekomst
LPD 24 De leerlingen illustreren hoe mythevorming rond historische fenomenen historische beeldvorming beïnvloedt.
LPD 26 De leerlingen nemen bij het zich inleven in historische fenomenen uit de bestudeerde periodes afstand van het eigen waarden- en normenkader door rekening te houden met de historische context.